Het stukje gaat weliswaar over IJslanders, maar over de linie genomen zal het niet veel afwijken van onze dravers. Uiteraard met uitzondering van het feit dat IJslanders een aardig stukje kleiner zijn dan dravers.
Tolt Tussen de uitersten van het gangescala bij paarden ligt, precies tussen draf en telgang de tolt. Daar is een combinatie van lateraalheid en diagonaalheid. Als vuistregel geldt dat draf vanuit ontspanning komt en telgang vanuit spanning. Immers om te telgangen moet beurtelings de hele linker- en de hele rechterzijde van het lichaam worden gebruikt. Bij een goede tolt beweegt de ruggegraad zich als het ware swingend , zo dat beurteling en na elkaar de voeten worden opgetilt en neergezet. Uit deze beweging komt een neerzettting van de voeten in viertakt. Als je ooit een tolter hebt horen lopen vergeet je nooit meer het staccato geluid van de hoeven , een vierslag geluid: Tokketokketokketokketok. De voetvolgorde van opzetten en neerzetten van de benen is gelijk aan de stap. Met dien verstande dat bij stap altijd 2 of drie hoeven aan de grond zijn en in tolt een of twee hoeven. Tolt kent dus geen zweefmoment en net als in stap zit je comfortabel in het zadel. Je voelt de paarderug bewegen en als je zelf je eigen rug los laat zit je bovenlijf doodstil. Om uren te kunnen volhouden. Zalig glijdt het landschap langs je heen terwijl je een ligt en speels contact met de paardenmond onderhoud. Ook voor mensen met rugklachten die om door de pijnlijke opgooibeweging van de draf niet meer kunnen rijden een uitkomst.
Tolt kan je alleen rijden als het paard voldoende nageeflijk is in de mond en goed voorwaarts is voor de benen. Hierbij moet bedacht worden dat de meest IJslanders voor volwassenen zo klein zijn dat ze alleen met de bovenzijde van de kuiten gedreven kunnen worden. Voor de meeste paarden meer dan voldoende en omdat ze graag buiten lopen volstaat een licht commando om voorwaarts te gaan. Om te kunnen tolten moet een paard zijn achterhand behoorlijk kunnen onderbrengen. En om zijn voorbenen voldoende te kunnen heffen, moet hij zijn voorhand omhoog kunnen tillen en zo ook zijn hoofd hoog en trots houden. Kenmerkend voor het tolt rijden is dan ook de trotse houding van de paarden. De theorie is hier bij dat je het paard vanuit stap aandrijft met de kuiten. Het paard zal vragen om harder te mogen door meer druk op het bit te ontwikkelen. De ruiterhand geeft niet mee, maar door minimale kneepjes in de teugels wordt het hoofd van het paard omhoog gereden. Met je kuiten drijf je het paard dus voorwaarts tegen het bit omhoog. De achterhand treedt daardoor dieper onder en zakt. Deze spanning voel je ook in de paarderug op komen. Op het juiste moment, als het hoofd in de goede positie is en de achterhand voldoende diep ondergetreden geeft de ruiterhand iets na en het paard zal aantolten. Je voelt dan alsof je door je paard omhoog wordt gevoerd, de hemel in. Als je het goed doet zit je nog steeds op de spanningsboog van de paardenrug en wordt de paardenrug niet uitgedrukt.
Tolt leren; laterale aanleg Uit de wetenschap dat een goede tolt tussen draf en telgang in ligt, kunnen we begrijpen dat een paard met voldoende laterale aanleg gemakkelijker zal gaan tolten. Een paard dat altijd alleen draf laat zien en ook alleen in draf is doorgereden, moet eerst zijn laterale aanleg ontdekken, voordat hij kan gaan tolten. Ook hier geldt dat door spanning en wel door dressuurmatig het paard hoog aan de teugel te rijden en de achterhand goed onder te laten treden zo'n paard geleerd wordt te tolten. Eigenlijk moet zijn diagonaal worden doorbroken. Een paard met een aangeleerde vierde gang zal altijd dressuurmatig getolt moeten worden. Bij een paard dat van nature telgang loopt en heeft geleerd te draven rijdt je vanuit draf naar telgang. Als je dat doet, dan kom je als het ware de tolt tegen. Deze manier van rijden is licht en speelser. De ruiter moet wel leren om geen constante aanleuning van zijn paard te verlangen, maar een speelse en lichte bitvoering. Hierbij wordt vaak door veel kleine halve ophoudingen het paard los wordt gehouden van het bit. De sterkte waarin de ophouding gegeven moet worden hangt af van de mate waarin het paard het bit loslaat , constant niet nageeft, of zelfs somds tussen zijn kaken geklemd houdt. Door veel , soms zelfs snel achter elkaar gegeven halve oppoudingen laat het paard op den duur zijn onderkaak los en wordt de teugeldruk verlicht. Ook hier geldt dat teveel spanning telgang zal indiceren en te weinig spanning op bijvoorbeeld benen en bit de draf. Het meest eenvoudig te rijden zijn natuurlijk de zogenaamde natuurtolters. Paarden die echt altijd tolt lopen. Een aantal paarden die altijd in tolt gereden worden zullen ook heel gemakkelijk tolt aan de ruiter aanbieden. Maar toch moet ook bij deze paarden de gang wel onderhouden worden. De meeste paarden hebben in tolt de neiging om weer naar hun eigen gangaanleg te tenderen. De paarden met drafaanleg zullen hun tolt naar de drafzijde verleggen. Je hoort in plaats van zuiver vierslag een tweeslag ontstaan. Ongecorrigeerd zal dit op den duur overgaan in draf, waarbij het paard steeds wil proberen zijn hoofd al lager in drafhouding te krijgen. Door zogenaamde halve ophoudingen ( licht drijven en vingers dicht knijpen, waardoor de teugeldruk groter wordt, zodat het paard het bit gaat geven) zal het hoofd weer in de juiste positie komen en wordt voldoende spanning gegeven om weer te tolten.
Paarden met veel laterale gangaanleg zullen van nature vanuit tolt weer richting telgang vallen. Ook daar wordt de takt tweetakt ook het hoofd zakt, maar zo dat beurtelings de rechterzijde en de linkerzijde van de rug gebruikt wordt. De tolt wordt schommelender. Hier zijn twee mogelijkheden. Bij de ene groep zal dit optreden als het paard gespannen word. Hier moet door ontspanning en door richting draf te rijden (licht zitten, handen laag) de drafrichting meer opgezocht worden. Bij de tweede groep ontstaat de telgangachtige beweging uit ongeinteresseerdheid. Hier moet het hoofd in de juiste positie gereden worden zolas ook beschreven bij drafachtige paarden, en kan door slalom te rijden de rug wat worden ontspannen en de drafrichting worden gezocht. Als aanwijzing voor het correct tolt rijden geldt als het lekker zit is het goed en bij recreatief rijden zou je eigelijk zo weinig aan het bit moeten zitten dat je het gewicht van een vogeltje voelt. Tolt is te rijden met een snelheid nauwelijks boven het staptempo tot in rentempo, de snelheid van middengalop.